Migreren naar Antwerpen. Sinds lang een heikel thema
Reeds in de negentiende eeuw wekte Antwerpen wrevel op bij de Belgische overheid. De stad trachtte immers ook toen al een eigen migratiebeleid te voeren.
“Genoeg. We gaan ze opsporen, straffen en desnoods het land uitzetten.” Met deze woorden uitte de burgemeester van Antwerpen op 27 juni 2017 zijn boosheid naar aanleiding van geweld tegen de Antwerpse politie. Met systematische identiteitscontroles wilde hij de daders die niet over de nodige papieren beschikten, het land uitzetten. Meteen was het protest hoorbaar: is Antwerpen daar wel toe gemachtigd?
Nog niet zo heel lang daarvoor, in februari 2013, probeerde de Antwerpse schepen van loketten om een éénmalige retributie van 250 euro te vragen aan wie zich voor het eerst inschreef aan het vreemdelingenloket van de stad. Oppositiepartijen vergeleken de maatregel meteen met het optrekken van een tolmuur rond de stad en betwijfelden of deze kwestie toekwam aan de autonomie van steden. Moest zoiets niet bij algemene wet geregeld worden?
In tijden waarin het migratiedebat de gemoederen onophoudelijk verhit, voerden de Universiteit Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel onderzoek naar hoe het vreemdelingenbeleid in Antwerpen in vroeger tijden werd aangepakt. Daaruit blijkt dat het negentiende-eeuwse, Antwerpse stadsbestuur op een eigenzinnige manier een migratiebeleid voerde dat niet steeds strookte met hoe de wetmakers het op centraal niveau bedoeld hadden. En daar had de stad zo haar redenen voor.
Geld, geld, geld
Via de analyse van vreemdelingendossiers en andere negentiende-eeuwse bronnen die bewaard bleven in het Antwerpse stadsarchief, kon aangetoond worden dat Antwerpen haar eigen belangen probeerde te verdedigen. In het jonge België hadden de nationale bewindsvoerders vooral schrik voor politieke onrust en het oprukkende socialisme. Maar dat waren niet de bekommernissen van de negentiende-eeuwse Scheldestad. Die had het immers vooral gezien op kapitaal.
Van zodra iemand voldoende bemiddeld was, deed het er voor de stad niet al te veel meer toe hoe iemands politieke verleden eruitzag. De belangrijkste reden hiervoor was dat Antwerpen haar handelsimago als bloeiende havenstad op geen enkele manier schade wilde berokkenen door bepaalde, en misschien wel vermogende, buitenlanders af te schrikken. Toen de Duitser Frédéric Boll in 1852 in de stad aankwam, kreeg hij in eerste instantie dan ook de toelating om er te verblijven ondanks zijn dubieuze politieke verleden. “De man houdt er een vredig bestaan op na”, was wat de Antwerpse autoriteiten antwoordden toen ze op het matje geroepen werden door de toenmalige Staatsveiligheid. Die had immers ontdekt dat Frédéric Boll in het verleden meermaals had deelgenomen aan politieke manifestaties en ging daarom niet akkoord met de beslissing van de stad.
Het grootste bewijs voor deze focus op vermogen wordt geleverd door de uitwijzingen die de stad uitvoerde. Sinds 1852 had de stad immers de bevoegdheid om op eigen initiatief – al moest ze de Staatsveiligheid er nadien wel van berichten – buitenlanders uit het land te zetten. Volgens de nationale wet mochten buitenlanders om verschillende redenen uitgezet worden: een gebrek aan bestaansmiddelen, een gebrek aan de juiste documenten en vooral het verstoren van de publieke orde, hoe vaag dat ook klonk. Maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld Brussel, motiveerde de Antwerpse overheid haar uitwijzingen zo goed als altijd op basis van economische motieven. Niet in het bezit zijn van voldoende bestaansmiddelen was immers in 98% van de gevallen de reden die de stad opgaf om iemand het land uit te zetten tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw.
Het gaat niet om wat je kent, maar om wie je kent
Toch was het niet enkel geld dat als criterium telde. Een netwerk van voorname kennissen in de stad kon het buitenlanders makkelijker maken om toegang te krijgen tot het grondgebied. Zelfs indien zij niet in het bezit waren van de juiste papieren – vóór 1860 waren buitenlanders namelijk verplicht om in het bezit te zijn van een paspoort – kon een goede reputatie doorslaggevend zijn om zich in de stad te mogen vestigen. “Etant honorablement connu “ is iets wat niet zelden als argument werd gebruikt om iemand de toegang tot de stad te verlenen.
Een gelijkaardige reflex duikt op wanneer de Antwerpse overheid moest beslissen of ze al dan niet onderstand zou verlenen aan arme buitenlanders. Volgens de wet kón dit – en werden de kosten in dit geval zelfs gedragen door de nationale overheid -, maar mocht het enkel op tijdelijke basis gebeuren. Echter, er zijn sterke aanwijzingen dat het Antwerpse Bureel van Weldadigheid sommige buitenlanders wel degelijk op langere termijn ondersteunde. Het betrof dan voornamelijk oudere Nederlanders die al ettelijke jaren in de Scheldestad woonden en intussen behoeftig waren geworden. Het lijkt er sterk op dat de Antwerpse autoriteiten voornamelijk buitenlanders ondersteunden die volgens hen tot de stad ‘behoorden’, of dat nu omwille van hun afkomst, verblijfsduur of netwerk in de stad was. Maar aangezien de centrale overheid de rekening van deze steun gepresenteerd kreeg, leidde dit vaak tot conflict.
En nu?
Naarmate het einde van de negentiende eeuw naderde, leken de autoriteiten van de Scheldestad een vreemdelingenbeleid te voeren dat dichter begon aan te leunen bij het beleid zoals dat op centraal niveau geconcipieerd werd. Er volgde een explosie aan uitwijzingen en minder mensen zonder de juiste papieren werden nog toegelaten in de stad. Deels is dit te wijten aan het feit dat de Antwerpse politie in die periode veel professioneler kon optreden dan voordien het geval was. Maar minstens even belangrijk is het feit dat het België vanaf de jaren 1880 economisch veel minder voor de wind ging en dat het aantal buitenlanders dat naar de Scheldestad migreerde, exponentieel was toegenomen.
Anno 2017 lijkt het er echter op dat Antwerpen haar oude gewoontes nog steeds niet verleerd is. Dat wijst ons op het belang om ook vandaag aandachtig te blijven voor de lokale dimensie van het migratiebeleid. Zonder die medewerking staat de deur immers open voor willekeur. Een coherent migratiebeleid blijft dan een utopie.